01 M11-3772010 KOPLAMPCOMPLEET – FR LH
02 M11-3772020 KOPLAMPCOMPLEET – FR RH
03 M11-3732100 MISTLAMP COMPLEET – FR LH
04 M11-3732200 MISTLAMPCOMPLEET – FR RH
05 M11-3714050 DAKLAMP ASSY – FR LH
06 M11-3714060 DAKLAMP ASSY – FR RH
07 M11-3731010 LAMPASSY – LINKS DRAAIEN
08 M11-3731020 LAMPASSY – RECHTS DRAAIEN
09 M11-3773010 ACHTERLICHT COMPLEET – RR LH
10 M11-3773020 ACHTERLICHT COMPLEET – RR RH
11 M11-3714010 DAKLAMP ASSY – FR
Indicator- en waarschuwingslichten
1 distributietandriemindicator
Bij sommige geïmporteerde voertuigen met getande riemoverbrenging en bovenliggende nokkenas is de levensduur van de getande riem van de motor over het algemeen beperkt (ongeveer 10 miljoen km) en moet deze op dat moment worden vervangen. Om ervoor te zorgen dat het onderhoudspersoneel de tandriem tijdig kan vervangen, is op het instrumentenpaneel de levensduurindicator “t.belt” van de distributieriem ingesteld. Bij gebruik moet op de volgende punten worden gelet.
(1) Als het indicatielampje brandt, kijk dan onmiddellijk naar de kilometerteller. Als het totaal aantal gereden kilometers 10.000 km bereikt of overschrijdt, moet de distributietandriem worden vervangen, anders kan de distributieriem kapot gaan en kan de motor niet normaal werken.
(2) Na het vervangen van de nieuwe distributieriem verwijdert u de rubberen stop buiten de resetschakelaar op het kilometertellerpaneel en drukt u met een kleine ronde staaf op de resetschakelaar aan de binnenkant om de distributietandriemindicator uit te schakelen. Als het indicatielampje na het bedienen van de resetschakelaar niet uitgaat, kan het zijn dat de resetschakelaar defect is of dat het circuit geaard is. Repareer en verhelp de storing.
(3) Verwijder na het vervangen van de nieuwe getande distributieriem de kilometerteller en stel alle aflezingen op de kilometerteller in op “0″.
(4) Als het indicatielampje brandt voordat het voertuig 10 miljoen km heeft gereden, drukt u op de resetschakelaar om het indicatielampje van de distributietandriem uit te schakelen.
(5) Als de distributietandriem wordt vervangen voordat het indicatielampje brandt, verwijder dan de kilometerteller en reset de intervalteller om de intervalmeter in de kilometerteller weer te geven.
Lijn de nulpositie van het tegentandwiel uit met het transmissietandwiel.
(6) Als alleen de kilometerteller wordt vervangen in plaats van de getande distributieriem, stel dan het tegentandwiel in de positie van de originele kilometerteller.
2 waarschuwingslampje uitlaatgastemperatuur
Door de installatie van een driewegkatalysator op de uitlaatpijp van moderne auto's is de uitlaattemperatuur gestegen, maar een te hoge uitlaattemperatuur kan gemakkelijk schade aan de driewegkatalysator veroorzaken. Daarom zijn dit soort auto's uitgerust met een alarmapparaat voor de uitlaattemperatuur. Wanneer het waarschuwingslampje voor de uitlaatgastemperatuur brandt, moet de bestuurder onmiddellijk de snelheid verlagen of stoppen. Nadat de uitlaattemperatuur is gedaald, gaat het waarschuwingslampje automatisch uit (maar het waarschuwingslampje voor de smeltbare uitlaatgastemperatuur blijft branden als het niet wordt afgesteld of gerepareerd nadat het is ingeschakeld). Als het waarschuwingslampje voor de uitlaatgastemperatuur niet uitgaat, moet de oorzaak worden opgespoord en moet de storing worden verholpen voordat u gaat rijden.
3 remwaarschuwingslampje
Het remwaarschuwingslampje is rood met een “!” in het cirkelsymbool. Als het rode remwaarschuwingslampje brandt, is er sprake van de volgende omstandigheden in het remsysteem:
(1) De wrijvingsplaat van de rem is ernstig versleten;
(2) Het remvloeistofpeil is te laag;
(3) De parkeerrem is aangetrokken (de parkeerremschakelaar is gesloten);
(4) Als het rode remwaarschuwingslampje brandt, zal in het algemeen tegelijkertijd het ABS-waarschuwingslampje branden, omdat ABS zijn rol niet kan spelen in geval van een storing in het conventionele remsysteem.
4 Antiblokkeerremwaarschuwingslampje
< / sterk > het antiblokkeerremwaarschuwingslampje is geel (of oranje), met het woord “ABS” in de cirkel.
Bij voertuigen uitgerust met een antiblokkeerremsysteem (ABS): wanneer de contactschakelaar in de “aan”-stand wordt gezet, gaat het ABS-waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel 3 s en 6 s branden, wat het zelftestproces is van ABS en is een normaal verschijnsel. Zodra het zelftestproces voorbij is en het ABS normaal is, gaat het alarmlampje uit. Als het ABS-waarschuwingslampje na de zelftest continu brandt, betekent dit dat de elektronische ABS-regeleenheid een storing heeft gedetecteerd die niet bevorderlijk is voor de normale werking van het antiblokkeerremsysteem (bijvoorbeeld wanneer de voertuigsnelheid hoger is dan 20 km / h, het signaal van de wielsnelheidssensor is abnormaal), of EBV (elektronisch remkrachtverdelingssysteem) is uitgeschakeld. Als u in dit geval blijft rijden omdat de werking van het remsysteem is aangetast, zal het elektronische remkrachtverdelingssysteem de remkracht van het achterwiel niet meer aanpassen. Tijdens het remmen kan het achterwiel vooraf blokkeren of de staart laten slingeren, waardoor er kans is op ongelukken, die gereviseerd moeten worden.
Wanneer het voertuig rijdt, knippert het ABS-waarschuwingslampje of brandt het altijd, wat aangeeft dat de mate van storing verschillend is. Knipperend geeft aan dat de fout is bevestigd en opgeslagen door de ECU; Normaal gesproken geeft Aan aan dat de ABS-functie uitvalt. Als wordt vastgesteld dat de remprestaties van het voertuig tijdens het rijden abnormaal zijn, maar het ABS-alarmlampje brandt niet, dan geeft dit aan dat de fout in het mechanische gedeelte en de hydraulische componenten van het remsysteem ligt, en niet in het elektronische regelsysteem.
5-drive anti-slip controle-indicator
De indicator van het rijdende antislipcontrolesysteem (ASR) is ontworpen met een “△”-symbool in de cirkel.
De FAW Bora 1.8T-auto heeft bijvoorbeeld de functie van antislipcontrole. Wanneer de auto accelereert en ASR de trend van wielslip detecteert, zal het het uitgangskoppel van de motor verminderen door de brandstofinjectie met tussenpozen uit te schakelen en de ontstekingshoek te vertragen, om de tractie aan te passen en te voorkomen dat het aandrijfwiel gaat slippen .
ASR kan in elk snelheidsbereik samenwerken met ABS. Wanneer de contactschakelaar wordt ingeschakeld, wordt ASR automatisch ingeschakeld, wat de zogenaamde “standaardselectie” is. De bestuurder kan de rij-antislipregeling handmatig uitschakelen via de ASR-knop op het instrumentenpaneel. Als het ASR-lampje op het instrumentenpaneel brandt, geeft dit aan dat de ASR is uitgeschakeld.
In de volgende gevallen moet het ASR-systeem worden uitgeschakeld als een bepaalde mate van wielslip vereist is.
(1) De wielen zijn voorzien van sneeuwkettingen.
(2) Auto's rijden op sneeuw of zachte wegen.
(3) De auto zit ergens vast en moet heen en weer rijden om uit de problemen te komen.
(4) Wanneer de auto op een helling start, maar de grip van één wiel erg laag is (de rechterband staat bijvoorbeeld op ijs en de linkerband op een droge weg).
Schakel ASR niet uit als bovenstaande omstandigheden niet aanwezig zijn. Zodra het ASR-indicatielampje tijdens het rijden gaat branden, geeft dit aan dat de elektronische regeleenheid (ECU) het rijdende antislipsysteem heeft uitgeschakeld en voelt de bestuurder het zware stuur. Volgens het werkingsprincipe van het ABS/ASR-systeem wordt, wanneer het systeem uitvalt, de transmissie van het signaal van de wielsnelheidssensor onderbroken, wat van invloed zal zijn op andere regelsystemen op het voertuig die het wielsnelheidssignaal nodig hebben om normaal te werken (zoals het stuurbekrachtigingssysteem ). Daarom zal het fenomeen van zware stuurbediening pas verdwijnen nadat het falen van ASR is geëlimineerd.
6 airbag-indicator
Er zijn drie weergavemethoden voor de indicator van het airbagsysteem (SRS): de ene is het woord “SRS”, de andere is het woord “airbag” en de derde is het cijfer “airbag beschermt passagiers”.
De belangrijkste functie van de SRS-indicator is om aan te geven of het airbagsysteem zich in de normale toestand bevindt en heeft de functie van zelfdiagnose van fouten. Als het SRS-indicatielampje altijd brandt nadat de contactschakelaar in de stand Aan (of ACC) is gezet en de foutcode normaal wordt weergegeven, geeft dit aan dat de spanning van de accu (of de stand-byvoeding van de elektronische SRS-bediening) unit) is te laag, maar de foutcode wordt bij het ontwerp van de elektronische SRS-regeleenheid niet in het geheugen opgeslagen, dus er is geen foutcode. Wanneer de voedingsspanning ongeveer 10 seconden lang weer normaal is, gaat de SRS-indicator automatisch uit.
Omdat SRS normaal gesproken niet wordt gebruikt, wordt het na gebruik gesloopt. Het systeem vertoont dus geen storingsverschijnselen tijdens het gebruiksproces, zoals andere systemen op het voertuig. Het moet vertrouwen op de zelfdiagnosefunctie om de oorzaak van de fout te achterhalen. Daarom zijn het indicatielampje en de foutcode van SRS de belangrijkste bron van foutinformatie en diagnosebasis geworden.
7 alarmknipperlichten
De alarmknipperlamp wordt gebruikt om andere voertuigen en voetgangers te waarschuwen in geval van een grote voertuigstoring of noodsituatie. Het waarschuwingssignaal wordt weergegeven door het gelijktijdig knipperen van de richtingaanwijzers voor, achter, links en rechts.
De alarmknipperlamp wordt bestuurd door een onafhankelijke schakelaar en deelt doorgaans een knipperlicht met de richtingaanwijzer. Wanneer de schakelaar voor de alarmknipperlichten wordt ingeschakeld, worden de richtingaanwijzercircuits aan beide kanten tegelijkertijd ingeschakeld en knipperen de richtingaanwijzers voor, achter, links en rechts en de richtingaanwijzers op het instrumentenpaneel tegelijkertijd. Omdat het alarmknipperlichtcircuit het knipperlicht met de accu verbindt, kan de alarmknipperlamp ook worden gebruikt als het contact is uitgeschakeld en uitgeschakeld.
8 batterij-indicator
Indicatielampje dat de werkstatus van de batterij aangeeft. Het gaat aan nadat de schakelaar is aangezet en gaat uit nadat de motor is gestart. Als deze gedurende langere tijd niet aan of aan staat, controleer dan onmiddellijk de generator en het circuit.
9 brandstofindicator
Een indicatielampje dat aangeeft dat er onvoldoende brandstof is. Als het lampje brandt, geeft dit aan dat de brandstof bijna op is. Over het algemeen kan het voertuig ongeveer 50 kilometer afleggen vanaf het licht tot de brandstof op is.
10 Ruitensproeiervloeistofindicator
< /sterk > het indicatielampje dat de voorraad ruitensproeiervloeistof aangeeft. Als de ruitensproeiervloeistof bijna op is, gaat het lampje branden om de eigenaar te waarschuwen tijdig ruitensproeiervloeistof bij te vullen. Na het toevoegen van reinigingsvloeistof gaat het indicatielampje uit
11elektronische gasklepindicator
Deze lamp zie je veel bij Volkswagen modellen. Wanneer het voertuig de zelfinspectie start, zal het EPC-lampje enkele seconden branden en vervolgens uitgaan. Bij een storing zal deze lamp branden en dient deze op tijd gerepareerd te worden
12 mistlampindicatoren voor en achter
Deze indicator wordt gebruikt om de werkomstandigheden van de mistlampen voor en achter weer te geven. Wanneer de mistlampen voor en achter zijn ingeschakeld, branden de twee lampen. In de afbeelding bevindt het display van de mistlampen vóór zich aan de linkerkant en het display van de mistachterlichten aan de rechterkant
13 richtingaanwijzer
Wanneer de richtingaanwijzer is ingeschakeld, knippert de bijbehorende richtingaanwijzer met een bepaalde frequentie. Wanneer de dubbel knipperende waarschuwingslichtknop wordt ingedrukt, gaan de twee lampen tegelijkertijd branden. Nadat het richtingaanwijzerlampje uitgaat, gaat het indicatielampje automatisch uit
14 grootlichtindicator
Geeft aan of de koplamp zich in de grootlichtstand bevindt. Meestal is de indicator uit. Gaat branden wanneer het grootlicht in het instrumentenpaneel is ingeschakeld en de tijdelijke verlichtingsfunctie voor het grootlicht wordt gebruikt
15 Veiligheidsgordelindicator
Afhankelijk van de modellen zal het indicatielampje dat de status van de veiligheidsgordel aangeeft, enkele seconden oplichten, of pas uitgaan als de veiligheidsgordel is vastgemaakt. Sommige auto's hebben ook een geluidssignaal
16 O/D versnellingsindicator
De O/D-versnellingsindicator wordt gebruikt om de werkstatus van de overdrive-overdrive-versnelling van de automatische versnelling weer te geven. Wanneer de O/D-versnellingsindicator knippert, geeft dit aan dat de O/D-versnelling is vergrendeld.
17 interne circulatie-indicator
De indicator wordt gebruikt om de werkingsstatus van het airconditioningsysteem van het voertuig weer te geven, dat op normale tijden is uitgeschakeld. Wanneer de interne circulatieknop is ingeschakeld en het voertuig de externe circulatie uitschakelt, gaat het indicatielampje automatisch aan.
18 breedte-indicator
De breedte-indicator wordt gebruikt om de werkende staat van de breedte-indicator van het voertuig weer te geven. Meestal staat het uit. Wanneer de breedte-indicator brandt, zal de indicator onmiddellijk aangaan
19 VSC-indicator
Deze indicator wordt gebruikt om de werkende staat van het voertuig VSC (elektronisch lichaamsstabiliteitssysteem) weer te geven, dat meestal op Japanse voertuigen voorkomt. Als de indicator brandt, geeft dit aan dat het VSC-systeem is uitgeschakeld
20 TCS-indicator
Deze indicator wordt gebruikt om de werkstatus van het TCS (tractiecontrolesysteem) van het voertuig weer te geven, dat meestal verschijnt op Japanse voertuigen. Als het indicatielampje brandt, geeft dit aan dat het TCS-systeem is uitgeschakeld